
Jurisprudentie
BB2012
Datum uitspraak2007-05-08
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK06/1826
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK06/1826
Statusgepubliceerd
Indicatie
Klacht ex artikel 12 Sv. vervolging oude zaak.
Thans heeft het openbaar ministerie de zaak tegen beklaagde geseponeerd omdat, zo begrijpt het hof, gelet op de lange tijd die is verstreken zonder dat door het openbaar ministerie opsporingsactiviteiten zijn verricht, de kans bestaat dat het openbaar ministerie in een vervolging niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Nu het beweerdelijk door beklaagde gepleegde strafbare feit nog niet is verjaard, is het hof van oordeel dat geenszins vaststaat dat het openbaar ministerie in een vervolging niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Gelet op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit acht het hof de vervolging van beklaagde voorts opportuun.
Uitspraak
K06/1826
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 8 mei 2007 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
(klager),
wonende te Rosmalen,
hierna te noemen: klager,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
(beklaagde 1),
wonende te Tannheim (Duitsland),
en
(beklaagde 2),
wonende te Zwitserland,
hierna te noemen: beklaagden,
wegens poging tot afpersing.
De feitelijke gang van zaken.
Op 5 juni 1998 heeft klager aangifte gedaan van poging tot afpersing, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagden.
Op 10 oktober 2006 is door de officier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat te lange tijd is verstreken zonder dat door het openbaar ministerie inspanningen zijn gepleegd.
Hierop heeft klager bij schrijven van 10 november 2006 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 22 november 2006, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 20 februari 2007 het hof geraden het beklag gegrond te verklaren met betrekking tot (beklaagde 1).
Op 10 april 2007 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager. Door klager is in raadkamer aangegeven dat het beklag ook betrekking heeft op (beklaagde 2). Op dezelfde dag, op een later tijdstip, is (beklaagde 1) opgeroepen om in raadkamer te verschijnen. (Beklaagde 1), ofschoon behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag, voor zover het betrekking heeft op (beklaagde 1).
De beoordeling.
Klager heeft ter zitting in raadkamer aangegeven dat zijn klacht mede betrekking heeft op (beklaagde 2). De klacht heeft, blijkens hetgeen klager in raadkamer naar voren heeft gebracht, op de zakenpartner van (beklaagde 2), mevrouw (X), geen betrekking.
Klager stelt dat (beklaagde 1) zich jegens hem schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing. Klager heeft verklaard dat hij op 5 juni 1998 door twee mannen werd overvallen, te weten een zekere (Y) en (beklaagde 1). Deze twee mannen bedreigden hem met schietwapens om geld af te geven. Op enig moment is een der schietwapens afgevuurd en is klager door een schampschot in het hoofd getroffen. Uiteindelijk hebben de twee mannen hun handelingen gestaakt en zijn zij onverrichter zake vertrokken. Klager stelt dat de twee mannen in opdracht handelden van een Zwitserse zakenrelatie van klager, te weten (beklaagde 2). Klager stelt dit te weten omdat (beklaagde 1) op enig moment telefonisch contact zou hebben opgenomen met (beklaagde 2) om klagers identiteit te verifiëren.
De politie heeft een uitgebreid opsporingsonderzoek ingesteld waaruit de identiteit van de twee mannen is komen vast te staan. (Y) is in Duitsland vervolgd. De strafzaak tegen (beklaagde 1) is evenwel door het Nederlandse openbaar ministerie niet tijdig opgepakt. Thans heeft het openbaar ministerie de zaak tegen (beklaagde 1) geseponeerd omdat, zo begrijpt het hof, gelet op de lange tijd die is verstreken zonder dat door het openbaar ministerie opsporingsactiviteiten zijn verricht, de kans bestaat dat het openbaar ministerie in een vervolging niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Nu het beweerdelijk door (beklaagde 1) gepleegde strafbare feit nog niet is verjaard, is het hof van oordeel dat geenszins vaststaat dat het openbaar ministerie in een vervolging niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Gelet op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit acht het hof de vervolging van (beklaagde 1) voorts opportuun.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het beklag gegrond verklaren en de vervolging van (beklaagde 1) bevelen terzake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Ten aanzien van (beklaagde 2) acht het hof het raadzaam, alvorens te beslissen, de behandeling van het klaagschrift voor onbepaalde tijd aan te houden teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen het dossier aan te vullen met de stukken die op (beklaagde 2) betrekking hebben en van zijn bevindingen nader verslag te doen.
Het hof houdt daartoe de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd, doch niet langer dan drie maanden na heden, aan.
De beslissing.
Voor zover het beklag betrekking heeft op (beklaagde 1):
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagde terzake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
Voor zover het beklag betrekking heeft op (beklaagde 2):
Het hof houdt de behandeling van de zaak aan, één en ander zoals hierboven overwogen.
Aldus gegeven door
mr. P.A.M. Hendriks, als voorzitter,
mrs. G.A.M. Stevens en A.R.O. Mooy, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 8 mei 2007.